De Bachelor of Science stuurt zichzelf in zijn functioneren en in zijn ontwikkeling en zorgt dat hij qua kennis en vaardigheden op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen, ook in relatie tot ethische dilemma’s en maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden.

De professional laat dat zien door:

A | Op zelfstandige wijze een leerdoel en een leerstrategie te bepalen en uit te voeren en het resultaat terug te koppelen naar het leerdoel.
B | Zich snel aan te passen aan veranderende werkomgevingen.
C| Bij beroepsmatige en ethische dilemma’s een afweging te maken en een besluit te nemen, rekening houdend met maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden.
D | Feedback te geven en te ontvangen.
E | Eigen denken en handelen kritisch te evalueren en verantwoording af te leggen en te verwerken.

Bekijk de handelingsindicatoren

8. Competentie Zelfsturing

De Bachelor of Science stuurt zichzelf in zijn functioneren en in zijn ontwikkeling en zorgt dat hij qua kennis en vaardigheden op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen, ook in relatie tot ethische dilemma’s en maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden.

8. Zelfsturing

De Bachelor of Science stuurt zichzelf in zijn functioneren en in zijn ontwikkeling en zorgt dat hij qua kennis en vaardigheden op de hoogte is van de nieuwste ontwikkelingen, ook in relatie tot ethische dilemma’s en maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden.

Niveau I Niveau II Niveau III Niveau IV
De student reflecteert op eigen functioneren.

De student laat dat zien door:
De student reflecteert op eigen functioneren en ontwikkeling.

De student laat dat zien door:
De student stuurt zichzelf in eigen functioneren.

De student laat dat zien door:
Ervaren beroepsbeoefenaar (zie beschrijving competentie hierboven).

De professional laat dat zien door:

A Naar een vastgesteld leerdoel toe te werken. De leerstrategie en de daaruit voortvloeiende resultaten te bespreken; zich bewust te zijn van de functie van een leerdoel en hoe hij dat gebruikt in zijn leerstrategie. In overleg/zelfstandig eigen leerdoel en leerstrategie te bepalen en op het resultaat te reflecteren. Een loopbaanontwikkelingsplan te maken en zelf nieuwe leerdoelen te bepalen. Op zelfstandige wijze een leerdoel en een leerstrategie te bepalen en uit te voeren en het resultaat terug te koppelen naar het leerdoel.
B De eventuele noodzaak tot aanpassing van het eigen functioneren te benoemen in de studieomgeving. Feedback op eigen functioneren te gebruiken voor aanpassing aan de werkomgeving. Zijn functioneren aan te passen aan de eisen van de verschillende werkomgevingen. Zich snel aan te passen aan veranderende werkomgevingen.
C Over beroepsmatige en ethische dilemma's met anderen te communiceren en beroepsmatige of ethische dilemma’s te benoemen. Eventuele beroepsmatige en ethische dilemma’s te constateren en daarover zijn mening te geven. Aan de hand van maatschappelijk geaccepteerde beroepsmatige en ethische normen en waarden zijn standpunt te bepalen. Bij beroepsmatige en ethische dilemma’s een afweging te maken en een besluit te nemen, rekening houdend met maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden.
D Informatie te zoeken om eigen functioneren te verbeteren. Kritiek op geleverd werk te verwerken en eigen functioneren met collega’s te bespreken. Eigen functioneren op grond van ervaringen aan te passen. Feedback te geven en te ontvangen.
E Eigen handelen en denken kritisch te evalueren. Bewust te zijn van het effect van de eigen werkhouding op anderen, zoals groepsleden bij een project. Voor zichzelf inzake eigen handelen conclusies te trekken en die zo nodig ook naar anderen te verwoorden. Eigen handelen naar anderen te verantwoorden en te maken keuzen te motiveren. Eigen denken en handelen kritisch te evalueren en verantwoording af te leggen en te verwerken.

Niveau I

De student reflecteert op eigen functioneren.

De student laat dat zien door:

A

Naar een vastgesteld leerdoel toe te werken. De leerstrategie en de daaruit voortvloeiende resultaten te bespreken; zich bewust te zijn van de functie van een leerdoel en hoe hij dat gebruikt in zijn leerstrategie.

B

De eventuele noodzaak tot aanpassing van het eigen functioneren te benoemen in de studieomgeving.

C

Over beroepsmatige en ethische dilemma's met anderen te communiceren en beroepsmatige of ethische dilemma’s te benoemen.

D

Informatie te zoeken om eigen functioneren te verbeteren.

E

Eigen handelen en denken kritisch te evalueren. Bewust te zijn van het effect van de eigen werkhouding op anderen, zoals groepsleden bij een project.

Niveau II

De student reflecteert op eigen functioneren en ontwikkeling.

De student laat dat zien door:

A

In overleg/zelfstandig eigen leerdoel en leerstrategie te bepalen en op het resultaat te reflecteren.

B

Feedback op eigen functioneren te gebruiken voor aanpassing aan de werkomgeving.

C

Eventuele beroepsmatige en ethische dilemma’s te constateren en daarover zijn mening te geven.

D

Kritiek op geleverd werk te verwerken en eigen functioneren met collega’s te bespreken.

E

Voor zichzelf inzake eigen handelen conclusies te trekken en die zo nodig ook naar anderen te verwoorden.

Niveau III

De student stuurt zichzelf in eigen functioneren.

De student laat dat zien door:

A

Een loopbaanontwikkelingsplan te maken en zelf nieuwe leerdoelen te bepalen.

B

Zijn functioneren aan te passen aan de eisen van de verschillende werkomgevingen.

C

Aan de hand van maatschappelijk geaccepteerde beroepsmatige en ethische normen en waarden zijn standpunt te bepalen.

D

Eigen functioneren op grond van ervaringen aan te passen.

E

Eigen handelen naar anderen te verantwoorden en te maken keuzen te motiveren.

Niveau IV

Ervaren beroepsbeoefenaar (zie beschrijving competentie hierboven).

De professional laat dat zien door:

A

Op zelfstandige wijze een leerdoel en een leerstrategie te bepalen en uit te voeren en het resultaat terug te koppelen naar het leerdoel.

B

Zich snel aan te passen aan veranderende werkomgevingen.

C

Bij beroepsmatige en ethische dilemma’s een afweging te maken en een besluit te nemen, rekening houdend met maatschappelijk geaccepteerde normen en waarden.

D

Feedback te geven en te ontvangen.

E

Eigen denken en handelen kritisch te evalueren en verantwoording af te leggen en te verwerken.